Velen
van ons krijgen op enigerlei moment een aanval
van nomadisme. Dit is een erfelijke aandoening
met wortels in de oertijd toen de mens een zwervend
bestaan leidde. Het is niet schadelijk, behalve
voor de portemonnee en het milieu.
De remedie is het boeken van een vliegreis naar een oord waar dat nomadenleven
nog door soortgenoten wordt gepraktiseerd. Dan ben je bij een inheems volk al
snel aan het goede adres, ook al begrijpen zij vaak niet wat de vreemdelingen
komen doen.
Waarom
trekken mensen er op uit en verruilen ze hun veilige bestaan
voor de onzekerheden van een reis? Dat is ongerijmd
gedrag, zeker voor een westerling die, van wieg tot graf,
zowat al de risico’s uit zijn leven heeft gebannen.
Er zijn mensen die liever met een chartervlucht op het strand
van Spanje of Turkije belanden. Maar hier hebben we het over ‘de
ware reiziger’, de avontuurlijke toerist die wordt
gedreven door andere motieven en neerkijkt op de chartertoerist.
Het
zijn welgestelde westerlingen die gehoor geven aan de nomadenkriebels,
het signaal dat het tijd wordt om weer de ‘wijde
wereld’ in te trekken.
Wat hopen ze daar te vinden? De moderne nomade gaat niet
op zoek naar een volle waterput of vers gras voor zijn vee.
Hij hoopt zichzelf te hervinden, iets van zijn oerstaat die
verloren is gegaan in onze moderne maatschappij.
Beheersbaar avontuur
Natuurlijk
houdt die reiziger zichzelf voor de gek. Het najagen van
een unieke belevenis mag dan een belangrijke drijfveer
zijn, zowel de individuele- als de groepsreiziger
gedraagt zich daarbij als een kuddedier. Niet alleen bieden
alle reisorganisaties exact dezelfde routes aan, maar ook
de individuele reiziger volgt trouw de adviezen van zijn
reisgids en is daarmee evenzeer onderdeel van het massatoerisme.
De
basis daarvoor werd zo’n veertig jaar geleden gelegd.
Jongeren trokken er met een minimum aan bagage op uit. Deze backpackers keerden
zich af van de burgerlijke maatschappij en trokken (veelal
over land) naar Marokko, of naar het oosten om zich daar
onder te dompelen in onbekende culturen en religies. Fameus
was de hippie trail, via Turkije en Iran naar India
of Nepal. Mensen kwamen terug met enthousiaste verhalen en
als souvenir een onsje hasj uit Afghanistan. In Nederland
werd Ashraf opgericht, een van de eerste organisaties
voor avontuurlijke reizen. Zij boden de hippie trail als
een georganiseerde reis aan, met een eigen bus en over land.
Daarmee was een trend gezet die in de decennia daarna uitgroeide
tot een hele reeks bureautjes die georganiseerd avontuur
verkochten.
Hoewel
dat avontuur in de reisfolders van de pagina’s
druipt, zijn deze reizen steeds verder geprofessionaliseerd.
Er kan vooral niet te veel fout gaan want de avontuurlijke
reiziger boekt in feite voor zekerheid.
Ik
zal nooit vergeten hoe de groep die ik in een Afrikaans
land begeleidde (achttien personen, maand onderweg met
een safaritruck, wildkamperen) een boze fax naar het reisbureau
in Amsterdam stuurde omdat we hadden vastgezeten in de
blubber. Zulk ongemak betekende een paar uur vertraging
op het reisschema en zoveel flexibiliteit kon men niet
opbrengen. Avontuur oké, maar het dient
wel beheersbaar zijn. En wie zijn been breekt, wil geen hulp
van de lokale sjamaan maar wel zo spoedig mogelijk de helikopter
van de reisverzekering.
|
Hotel
op wielen; in deze zelfvoorzienende ‘capsule’ doorkruisen
toeristen hun vakantieland. Het is een Duits concept
waar patent op rust. Op een vierwielaangedreven vrachtwagen
is een slaapcompartiment gebouwd. Vooraan is het zitgedeelte
dat plaats biedt aan twintig passagiers. Achterin bevindt
zich een uitklapbare keuken. Rotel Tours claimt 3500
bedden op wielen te hebben en staat voor “contact
met mens en natuur”. De organisatie is al een
paar decennia actief, opereert in alle werelddelen
en doet trajecten als Caïro-Kaapstad.
foto Matthijs Blonk |
Jagen, verzamelen en griezelen
Reisorganisaties
gebruiken in hun folders veelvuldig foto’s
van inheemse volken. De exotische uitstraling moet klanten
over de streep trekken. Men stelt een bezoek aan inheemsen
in het vooruitzicht, maar de inheemse volken zelf hebben
daar doorgaans geen weet van. Zij zijn een product en worden
op voorhand verkocht. Ter plaatse kunnen ze hooguit een klein
bedrag of een balpen verdienen door zich te laten fotograferen.
Als ze geluk hebben. Want de toerist mag dan grif honderden
euro’s voor een vliegreis betalen, over een paar dubbeltjes
fotovergoeding wordt al gauw moeilijk gedaan, sommigen weigeren
zelfs ‘uit principe’ om iets te geven.
Zo’n
bezoek is eenrichtingverkeer, de toeristen komen onaangekondigd
langs. De reiziger wil even snuffelen aan de primitievo’s,
even kletsen met handen en voeten, even griezelen – zó zou
ik niet kunnen leven. Daarbij gaat de reizende nomade over
tot het jagen en verzamelen van bewijsstukken (foto’s
en primitieve kunst), om zich met zijn buit terug te trekken
in de veiligheid van
het luxe hotel en bij een koel drankje uit te puffen van
het avontuur.
Dat
is goed te zien in de film Cannibal
Tours die onlangs werd vertoond op een antropologendag
van de Universiteit van Amsterdam. Filmmaker Dennis O’Rourke
filmde begin jaren tachtig een groep Duitse toeristen op
een cruiseschip dat Papoea dorpen aan de rivier Sepik aandoet.
Een Papoea in het dorp Kanganaman beklaagt zich er over dat
alle heilige voorwerpen door toeristen zijn opgekocht, als
ze al niet waren meegenomen en vernietigd door de zendelingen,
die primitieve kunst als ‘des duivels’ bestempelden.
“Waarom
willen toeristen niet delen?”, vraagt hij zich af, “waarom
kopen ze zo weinig en willen ze altijd afdingen?” Dat
laatste ervaart hij als een belediging voor de kwaliteit
van het houtsnijwerk. De man zegt dat hij niet begrijpt waarom
toeristen alles fotograferen. Om de vreemdelingen voor zichzelf
te kunnen plaatsen noemt hij hen “de doden (voorouders)
die terugkeren met een nieuwe (blanke) huid.” Als de
toeristen zich na hun bliksembezoek terugtrekken op het schip,
blijven de inheemsen in verwarring achter, niet meer dan
een paar kwartjes rijker.
Voor
de reiziger heeft de ‘inboorling’ hier
de functie van de ‘ander’, hij is de representant
van de oermens, die (nog) gestalte geeft aan de authentieke
nomadische status. Daarom komt de toerist naar die exotische
levensvorm kijken, hij wil terug naar de basis, zich spiegelen
aan de natuurlijke staat en zichzelf een referentiekader
verschaffen voor zijn leven in de moderne, van de natuur
ontkoppelde maatschappij. Die herkenning van het oerbeeld
gaat gepaard met enige vertedering – dat die mensen
nog zo leven – , en vaak met ongefundeerde aannames: ‘ze’ zijn
veel gelukkiger, vrijer, puurder, natuurlijker dan, ja dan
wie, en waarom eigenlijk?
Het
bezoek gaat gepaard met wederzijdse gevoelens van afschuw,
verbazing, bewondering of onbegrip; het hele scala van
sentimenten dat op dit moment wordt uitgemolken in etnosoaps als
'Groeten uit de Rimboe'. Zo’n
serie is misschien wel de ultieme vorm van duurzaam toerisme;
niet in dat vervuilende vliegtuig stappen maar gewoon huiveren
vanuit de luie stoel, en die mensen verder met rust laten.
Twee
Afar in Ethiopië voor een 'safaritruck'
foto Matthijs Blonk |
|
Wat wil de toerist dan?
Tijdens
het reizen met groepen merk ik dat het er voor een deel
van de reizigers niet wezenlijk toe doet wáár
ze zijn. Bekend onderdeel van het groepsproces is het tegen
elkaar opbieden: daar in … was het nog veel hoger,
of in … was het pas echt warmer, kouder, mooier, gastvrijer, spannender, zwaarder
etc. Soms lijkt men zelfs niet volledig aanwezig te zijn
en alleen te reizen om later over de avonturen te kunnen
verhalen.
Sterker
nog, voor menigeen wordt de reis pas realiteit in de wetenschap
dat de achterban meeleeft. De toerist mailt wat af, of
opent een speciale reiswebsite op www.waarbenjij.nu en
verdoet een deel van zijn vakantie in zweterige internetcafé’s
waar voortdurend de stroom uitvalt. Daar worden de belevenissen
van die dag, inclusief de digitale foto’s, ten behoeve
van de achterban online gezet.
Reizen
is gewoon onderdeel van de prestatie- en consumptiemaatschappij,
meent Ton van Egmond, docent op de Hogeschool voor Toerisme
in Breda. Hij promoveerde vorig jaar op het fenomeen toerist,
en heeft opmerkelijke observaties. Reizen is werken: afzien
in de bergen, hobbelen in krakkemikkig openbaar vervoer
over slechte wegen. Er moet ook altijd wat gedaan worden,
de toerist studeert voortdurend tijdens de reis, loopt
musea plat en verdiept zich in de achtergronden van allerlei
ruïnes.
Maar die interesse is doorgaans vluchtig, want elk jaar
moet er weer een nieuwe bestemming gezocht worden.
Van
Egmond meent dat vooral toeristen uit landen met een protestantse
achtergrond het arbeidsethos met zich meezeulen en daarom
hun tijd zinvol willen besteden. Het bijbelse rentmeesterschap
dicteert bovendien zuinigheid en respect voor de natuur.
Ecotoerisme is een Europees, protestants concept, net als
de onder jongeren populaire werkvakantie: hulp bieden aan
de lokale bevolking vormt het alibi om ook een beetje rond
te reizen en te genieten.
©
Matthijs Blonk/Indigo/februari 2007
Berber
kok Ibrahim in een geïmproviseerde
keuken in een gite in de Hoge Atlas
foto
Matthijs Blonk |
|
Inheemsen
pikken graantje mee |
De
toeristenindustrie blijft maar groeien en vrijwel geen
plek ter de wereld is nog onbereikbaar. De toerist is
een wandelend bankloket en iedereen zoekt manieren om
daar zoveel mogelijk flappen van te tappen.
Meestal
neemt de luchtvaartmaatschappij de grootste hap uit
het budget. De rest wordt lokaal verdeeld onder posten
als verblijf, voedsel en transport. Van de overblijvende
kruimels kunnen de inheemsen profiteren. Willen zij
ook werkelijk aan de toerist verdienen, dan is het
zaak om een schakel in die economische keten te worden.
Daar zijn diverse voorbeelden van.
Uit
eigen ervaring ken ik de Marokkaanse Berbers in de
Hoge Atlas, die als personeel mee gaan op wandeltrekking.
Deze ploegjes worden door een lokale agent ingehuurd.
Het is keihard werken, vaak zestien uur per dag.
Niet alleen lopen de Berber mannen alle tochten mee
(twaalf dagen), ze bouwen ook het kamp, koken en
wassen af. Tevens verzorgen en begeleiden ze de muildieren
die de bagage over de bergpaden sjouwen.
De
toerist brengt hier werkgelegenheid, maar
hoe het geld verdeeld wordt, is niet duidelijk. Wel
dat het personeel aan het einde van de financiële
keten zit. De
Nederlandse reisorganisatie geeft de reisleiders
geen indicatie voor de hoogte van de fooi, die meestal
als een deel van het salaris geldt. Met een beetje
pech kan de ploeg er dus bekaaid vanaf komen.
Op
dit soort details valt er voor de inheemsen nog veel
winst te behalen. Europese reisorganisaties zouden
dat goed moeten regelen en zo hun respect tonen voor
de bewoners van de landen waar ze hun klanten naartoe
sturen.
©
Matthijs Blonk/Indigo/februari 2007
|
|