JOURNALISTIEK # Artikel
Afritsbroek zoekt dierenhuid Toerisme, en de drijfveren achter het reizen. Verschenen in Indigo Nummer 1, februari 2007

Velen van ons krijgen op enigerlei moment een aanval van nomadisme. Dit is een erfelijke aandoening met wortels in de oertijd toen de mens een zwervend bestaan leidde. Het is niet schadelijk, behalve voor de portemonnee en het milieu.
De remedie is het boeken van een vliegreis naar een oord waar dat nomadenleven nog door soortgenoten wordt gepraktiseerd. Dan ben je bij een inheems volk al snel aan het goede adres, ook al begrijpen zij vaak niet wat de vreemdelingen komen doen.

Waarom trekken mensen er op uit en verruilen ze hun veilige bestaan voor de onzekerheden van een reis? Dat is ongerijmd gedrag, zeker voor een westerling die, van wieg tot graf, zowat al de risico’s uit zijn leven heeft gebannen. Er zijn mensen die liever met een chartervlucht op het strand van Spanje of Turkije belanden. Maar hier hebben we het over ‘de ware reiziger’, de avontuurlijke toerist die wordt gedreven door andere motieven en neerkijkt op de chartertoerist.

Het zijn welgestelde westerlingen die gehoor geven aan de nomadenkriebels, het signaal dat het tijd wordt om weer de ‘wijde wereld’ in te trekken.
Wat hopen ze daar te vinden? De moderne nomade gaat niet op zoek naar een volle waterput of vers gras voor zijn vee. Hij hoopt zichzelf te hervinden, iets van zijn oerstaat die verloren is gegaan in onze moderne maatschappij.

Beheersbaar avontuur
Natuurlijk houdt die reiziger zichzelf voor de gek. Het najagen van een unieke belevenis mag dan een belangrijke drijfveer zijn, zowel de individuele- als de groepsreiziger gedraagt zich daarbij als een kuddedier. Niet alleen bieden alle reisorganisaties exact dezelfde routes aan, maar ook de individuele reiziger volgt trouw de adviezen van zijn reisgids en is daarmee evenzeer onderdeel van het massatoerisme.

De basis daarvoor werd zo’n veertig jaar geleden gelegd. Jongeren trokken er met een minimum aan bagage op uit. Deze backpackers keerden zich af van de burgerlijke maatschappij en trokken (veelal over land) naar Marokko, of naar het oosten om zich daar onder te dompelen in onbekende culturen en religies. Fameus was de hippie trail, via Turkije en Iran naar India of Nepal. Mensen kwamen terug met enthousiaste verhalen en als souvenir een onsje hasj uit Afghanistan. In Nederland werd Ashraf opgericht, een van de eerste organisaties voor avontuurlijke reizen. Zij boden de hippie trail als een georganiseerde reis aan, met een eigen bus en over land. Daarmee was een trend gezet die in de decennia daarna uitgroeide tot een hele reeks bureautjes die georganiseerd avontuur verkochten.

Hoewel dat avontuur in de reisfolders van de pagina’s druipt, zijn deze reizen steeds verder geprofessionaliseerd. Er kan vooral niet te veel fout gaan want de avontuurlijke reiziger boekt in feite voor zekerheid.

Ik zal nooit vergeten hoe de groep die ik in een Afrikaans land begeleidde (achttien personen, maand onderweg met een safaritruck, wildkamperen) een boze fax naar het reisbureau in Amsterdam stuurde omdat we hadden vastgezeten in de blubber. Zulk ongemak betekende een paar uur vertraging op het reisschema en zoveel flexibiliteit kon men niet opbrengen. Avontuur oké, maar het dient wel beheersbaar zijn. En wie zijn been breekt, wil geen hulp van de lokale sjamaan maar wel zo spoedig mogelijk de helikopter van de reisverzekering.

foto Matthijs Blonk
Hotel op wielen; in deze zelfvoorzienende ‘capsule’ doorkruisen toeristen hun vakantieland. Het is een Duits concept waar patent op rust. Op een vierwielaangedreven vrachtwagen is een slaapcompartiment gebouwd. Vooraan is het zitgedeelte dat plaats biedt aan twintig passagiers. Achterin bevindt zich een uitklapbare keuken. Rotel Tours claimt 3500 bedden op wielen te hebben en staat voor “contact met mens en natuur”. De organisatie is al een paar decennia actief, opereert in alle werelddelen en doet trajecten als Caïro-Kaapstad.
foto Matthijs Blonk

Jagen, verzamelen en griezelen
Reisorganisaties gebruiken in hun folders veelvuldig foto’s van inheemse volken. De exotische uitstraling moet klanten over de streep trekken. Men stelt een bezoek aan inheemsen in het vooruitzicht, maar de inheemse volken zelf hebben daar doorgaans geen weet van. Zij zijn een product en worden op voorhand verkocht. Ter plaatse kunnen ze hooguit een klein bedrag of een balpen verdienen door zich te laten fotograferen. Als ze geluk hebben. Want de toerist mag dan grif honderden euro’s voor een vliegreis betalen, over een paar dubbeltjes fotovergoeding wordt al gauw moeilijk gedaan, sommigen weigeren zelfs ‘uit principe’ om iets te geven.

Zo’n bezoek is eenrichtingverkeer, de toeristen komen onaangekondigd langs. De reiziger wil even snuffelen aan de primitievo’s, even kletsen met handen en voeten, even griezelen – zó zou ik niet kunnen leven. Daarbij gaat de reizende nomade over tot het jagen en verzamelen van bewijsstukken (foto’s en primitieve kunst), om zich met zijn buit terug te trekken in de veiligheid van het luxe hotel en bij een koel drankje uit te puffen van het avontuur.

Dat is goed te zien in de film Cannibal Tours die onlangs werd vertoond op een antropologendag van de Universiteit van Amsterdam. Filmmaker Dennis O’Rourke filmde begin jaren tachtig een groep Duitse toeristen op een cruiseschip dat Papoea dorpen aan de rivier Sepik aandoet. Een Papoea in het dorp Kanganaman beklaagt zich er over dat alle heilige voorwerpen door toeristen zijn opgekocht, als ze al niet waren meegenomen en vernietigd door de zendelingen, die primitieve kunst als ‘des duivels’ bestempelden.

“Waarom willen toeristen niet delen?”, vraagt hij zich af, “waarom kopen ze zo weinig en willen ze altijd afdingen?” Dat laatste ervaart hij als een belediging voor de kwaliteit van het houtsnijwerk. De man zegt dat hij niet begrijpt waarom toeristen alles fotograferen. Om de vreemdelingen voor zichzelf te kunnen plaatsen noemt hij hen “de doden (voorouders) die terugkeren met een nieuwe (blanke) huid.” Als de toeristen zich na hun bliksembezoek terugtrekken op het schip, blijven de inheemsen in verwarring achter, niet meer dan een paar kwartjes rijker.

Voor de reiziger heeft de ‘inboorling’ hier de functie van de ‘ander’, hij is de representant van de oermens, die (nog) gestalte geeft aan de authentieke nomadische status. Daarom komt de toerist naar die exotische levensvorm kijken, hij wil terug naar de basis, zich spiegelen aan de natuurlijke staat en zichzelf een referentiekader verschaffen voor zijn leven in de moderne, van de natuur ontkoppelde maatschappij. Die herkenning van het oerbeeld gaat gepaard met enige vertedering – dat die mensen nog zo leven – , en vaak met ongefundeerde aannames: ‘ze’ zijn veel gelukkiger, vrijer, puurder, natuurlijker dan, ja dan wie, en waarom eigenlijk?

Het bezoek gaat gepaard met wederzijdse gevoelens van afschuw, verbazing, bewondering of onbegrip; het hele scala van sentimenten dat op dit moment wordt uitgemolken in etnosoaps als 'Groeten uit de Rimboe'. Zo’n serie is misschien wel de ultieme vorm van duurzaam toerisme; niet in dat vervuilende vliegtuig stappen maar gewoon huiveren vanuit de luie stoel, en die mensen verder met rust laten.

Twee Afar in Ethiopië voor een 'safaritruck'
foto Matthijs Blonk
Afar in Ethiopië, foto Matthijs Blonk

Wat wil de toerist dan?
Tijdens het reizen met groepen merk ik dat het er voor een deel van de reizigers niet wezenlijk toe doet wáár ze zijn. Bekend onderdeel van het groepsproces is het tegen elkaar opbieden: daar in … was het nog veel hoger, of in … was het pas echt warmer, kouder, mooier, gastvrijer, spannender, zwaarder etc. Soms lijkt men zelfs niet volledig aanwezig te zijn en alleen te reizen om later over de avonturen te kunnen verhalen.

Sterker nog, voor menigeen wordt de reis pas realiteit in de wetenschap dat de achterban meeleeft. De toerist mailt wat af, of opent een speciale reiswebsite op www.waarbenjij.nu en verdoet een deel van zijn vakantie in zweterige internetcafé’s waar voortdurend de stroom uitvalt. Daar worden de belevenissen van die dag, inclusief de digitale foto’s, ten behoeve van de achterban online gezet.

Reizen is gewoon onderdeel van de prestatie- en consumptiemaatschappij, meent Ton van Egmond, docent op de Hogeschool voor Toerisme in Breda. Hij promoveerde vorig jaar op het fenomeen toerist, en heeft opmerkelijke observaties. Reizen is werken: afzien in de bergen, hobbelen in krakkemikkig openbaar vervoer over slechte wegen. Er moet ook altijd wat gedaan worden, de toerist studeert voortdurend tijdens de reis, loopt musea plat en verdiept zich in de achtergronden van allerlei ruïnes. Maar die interesse is doorgaans vluchtig, want elk jaar moet er weer een nieuwe bestemming gezocht worden.

Van Egmond meent dat vooral toeristen uit landen met een protestantse achtergrond het arbeidsethos met zich meezeulen en daarom hun tijd zinvol willen besteden. Het bijbelse rentmeesterschap dicteert bovendien zuinigheid en respect voor de natuur. Ecotoerisme is een Europees, protestants concept, net als de onder jongeren populaire werkvakantie: hulp bieden aan de lokale bevolking vormt het alibi om ook een beetje rond te reizen en te genieten.

© Matthijs Blonk/Indigo/februari 2007

Berber kok Ibrahim in een geïmproviseerde
keuken in een gite in de Hoge Atlas
foto Matthijs Blonk
Berber kok Ibrahim, foto Matthijs Blonk

Inheemsen pikken graantje mee

De toeristenindustrie blijft maar groeien en vrijwel geen plek ter de wereld is nog onbereikbaar. De toerist is een wandelend bankloket en iedereen zoekt manieren om daar zoveel mogelijk flappen van te tappen.

Meestal neemt de luchtvaartmaatschappij de grootste hap uit het budget. De rest wordt lokaal verdeeld onder posten als verblijf, voedsel en transport. Van de overblijvende kruimels kunnen de inheemsen profiteren. Willen zij ook werkelijk aan de toerist verdienen, dan is het zaak om een schakel in die economische keten te worden. Daar zijn diverse voorbeelden van.

Uit eigen ervaring ken ik de Marokkaanse Berbers in de Hoge Atlas, die als personeel mee gaan op wandeltrekking. Deze ploegjes worden door een lokale agent ingehuurd. Het is keihard werken, vaak zestien uur per dag. Niet alleen lopen de Berber mannen alle tochten mee (twaalf dagen), ze bouwen ook het kamp, koken en wassen af. Tevens verzorgen en begeleiden ze de muildieren die de bagage over de bergpaden sjouwen.

De toerist brengt hier werkgelegenheid, maar hoe het geld verdeeld wordt, is niet duidelijk. Wel dat het personeel aan het einde van de financiële keten zit. De Nederlandse reisorganisatie geeft de reisleiders geen indicatie voor de hoogte van de fooi, die meestal als een deel van het salaris geldt. Met een beetje pech kan de ploeg er dus bekaaid vanaf komen.

Op dit soort details valt er voor de inheemsen nog veel winst te behalen. Europese reisorganisaties zouden dat goed moeten regelen en zo hun respect tonen voor de bewoners van de landen waar ze hun klanten naartoe sturen.

© Matthijs Blonk/Indigo/februari 2007

Gerelateerde onderwerpen:
> De jacht op de Mursi
Even snel een 'schotellip' fotograferen.

> Etno-fotografie te kijk
Onthutsende beelden bij 'De bril van Anceaux'.

Top

> Terug naar Journalistiek