JOURNALISTIEK # Reisverslag
 

 

De nachtbus van Havana naar Holguín vertrekt om half negen 's avonds. Met de fietsen in het bagageruim rijden we langs het lichtportret van Ché Guevara op het Place de la Revolucíon. De chauffeurs zijn bang om in slaap te vallen en zetten de airco op fris. Passagiers kruipen weg onder truien, jassen of dekentjes en dommelen de nacht in.

Tien uur later rijden we door een nevelig subtropisch landschap Holguín binnen. Onder veel belangstelling monteren we ons voorwiel, zetten het stuur recht en gaan voor een ontbijt naar het Parque Calixto Carcía. Pannini’s met kaas terwijl swingende Cubaanse muziek uit de speakers klinkt.
We komen al aardig in de sfeer.

Veel van de fietstaxi’s hebben een claxon met rubberen knijpbal. Die wil ik ook, nu mijn bel kapot is. We worden de halve stad doorgestuurd op zoek naar een trompeta. Helaas, in Cuba geen toeters en bellen. Het is schaarste alom. Soms is er iets, meestal niets, en voor fietsonderdelen moet je hier al helemaal niet zijn.

We zoeken niet verder en beginnen aan onze fietstocht, vandaag een kleine veertig kilometer naar Gibara. Dat is even wennen want we hebben in Nederland niet ingefietst. Zo tegen het middaguur speelt de temperatuur ons parten, terwijl januari nog de koelste maand van het jaar is!
Na twee uur trappen door een glooiend landschap rijden we Gibara binnen. Het oogt als een suffig dorp, sudderend in de voormiddagwarmte. Er zijn zo’n tien casas particulares, particulieren die met vergunning kamers verhuren. Kunst is om eerst de jiniteros af te schudden, jongens te voet of op de fiets die je graag naar een logeeradres brengen. Ze zijn getraind in smoesjes. Volgens hen is alle accommodatie bezet, maar weten zij nog net dat ene beschikbare kamertje bij hun familie. Hun enig doel is commissie op te strijken en dus je kamerhuur op te drijven.

Als we een onderkomen gevonden hebben laveren we onze fietsen voorzichtig langs de klassieke meubels in de statige woonkamer naar de achtergelegen patio. Je fiets op straat laten staan is geen optie en alle Cubanen hebben daar begrip voor.

In de hoop een mooi strand te vinden rijden we de volgende dag zonder bagage langs de kust naar het westen. Gisterenavond ontraadde iemand ons dit tochtje. Er waren drugshandelaars onderschept en de weg zou zijn afgesloten door het leger. Dat speurt de stranden af op zoek naar pakketjes drugs die overboord zijn gezet. Volgens onze zegsman zou deze regio een belangrijk doorvoerpunt voor cocaïne zijn.
Het valt reuze mee. Er is wel militair verkeer, maar we kunnen gewoon doorfietsen. We passeren enorme windmolens van Chinese makelij die flink draaien op de wind die wij tegen hebben. Na zo’n twintig kilometer onverharde weg komen we bij een gehucht aan zee. Playa la Escobacha. Terwijl wij vakantie vieren op een smal strookje wit zand kookt een mevrouw een lekkere vismaaltijd. Die krijgen we nogal heimelijk geserveerd in een klein kamertje, want dit soort initiatieven is zonder vergunning verboden.

Gibara - Banes

90 kilometer – zes uur fietsen

Om de warmte voor te zijn ontbijten we om zes uur. Een half uur later is het licht en rijden we Gibara uit richting Holguín. Er is een afsteker die niet op de kaart staat en na zes kilometer slaan we linksaf over de brug een onverharde weg op. Het is terreinrijden, kuilen ontwijken en zwaar voor een volgepakte fiets. Al snel bereiken we de hoofdweg naar Santa Lucía. Die blijkt in goede staat maar ook onverhard. Dat wordt stofhappen bij elk passerend voertuig.

Vanaf de afslag naar Bariay, de baai waar Columbus in 1492 aan land kwam, is de weg geasfalteerd. Misschien omdat het een trekpleister is voor toeristen?
Langs de kust in Guardalavaca torenen de luxe vakantiekampen voor het massatoerisme boven de banaanplantages uit. Verder is er nauwelijks sprake van een dorpje. Op de t-splitsing met de weg naar Banes slaan we linksaf en rijden recht op een klein strandrestaurant af. De lichte lunch van vissoep en rijst al mare, sluiten we af met een perfecte Cubaanse koffie. Dan even uitbuiken op het strandje verderop tot de ergste middagwarmte voorbij is.

De weg naar Banes stijgt en daalt door een prachtig heuvelland met soms pittige hellingen. We komen een streekbus naar Heerlen tegen.

 

Met precies 90 kilometer op de teller duwen we onze fietsen de patio van Eveline op. Samen met haar man stelt ze alles in het werk om ons verblijf zo aangenaam mogelijk te maken. ‘De tevredenheid van de gast gaat door de maag’, luidt haar lijfspreuk en die kun je gerust letterlijk nemen. De opgewekte en rondborstige Eveline is de personificatie van een Bourgondiër.
Ze kookt zelf, en laat de bediening over aan Alex, een buurjongen die arts is. Hij specialiseert zich in orthopedische chirurgie en verdient bij Eveline wat extra. Ook het salaris van een dokter is maar zeventien euro, het bedrag dat de meeste werkende Cubanen per maand ontvangen.
Het eten is voortreffelijk. Soep vooraf, garnalen en vis als hoofdgerecht, en jawel: ijs toe!

 
t
Eveline in haar casa

We blijven een dagje in Banes. Overdag fietsen we de 16 kilometer naar Playa de Morales. Langs de kustlijn ligt een dorpje. Er zijn kamers te huur, maar alleen voor Cubanen. Ook hier biedt men aan vis voor ons klaar te maken, maar we verkiezen het strand. Veel stelt het niet voor, een smalle strook zand aan een ondiepe lagune. Er is dan ook niemand ook al is het zondag, heerlijk rustig!

Terug in Banes lopen we naar een kermis met antieke draaimolens waar ook de hippe jeugd rondhangt en rum drinkt. ’s Avonds speelt er een bandje, dat doortettert tot in onze slaapkamer. Gelukkig valt rond tien uur de stroom uit en kunnen we rustig wegdromen.

Banes – Levisa

Blijmoedig serveert Eveline om zes uur ’s ochtends een uitgebreid ontbijt. Een kwartier later begint het licht te worden. We nemen afscheid en rijden door een kilometers lange monocultuur van suikerriet richting Mayari. De weg is rustig en goed geasfalteerd. In de berm zijn werklieden met machetes het gras aan het maaien. Met de wind in de rug kunnen we lekker doortrappen. Dat is fijn, want alle kilometers die je maakt vóórdat om half elf de warmte toeslaat zijn meegenomen.
Bij de afslag naar Antilla gaan we rechtdoor. Helaas! Liever waren we hier afgeslagen om de boot naar Guatemala te nemen. Maar Eveline heeft gebeld en kwam er achter dat ie vandaag al om zes uur zou vertrekken. De weg wordt geleidelijk slechter. Gaten in het plaveisel reduceren onze snelheid. Tjirpende krekels leggen een rustgevende deken van geluid over het landschap dat nu vooral uit banaanplantages en rijstbouw bestaat.

Geleidelijk draaien we naar het oosten en krijgen de wind tegen. Vier uur later, met zestig kilometer op de teller, naderen we Mayari. Nog buiten de stad zien we de eerste casa particular. In het centrum stoppen we bij een rij kraampjes voor koffie en koek. Iemand biedt een overnachting aan voor 30 cuc (25 euro), alle maaltijden inclusief. Niet slecht, maar we willen vandaag verder komen.

Eerst even naar een Cadeca om geld te wisselen. Voor de ingang hangen jiniteras rond, jongens met opzichtige sieraden en moderne kleding. Ze willen zwart wisselen en bieden ook accommodatie aan. In de Cadeca ruilen we euro’s tegen pesos national. Daarmee kun je fruit kopen in kraampjes langs de weg, of pizza eten bij een openluchtrestaurant. Op het menu staat ook ‘perro caliente’, een broodje warme hond. Het personeel ligt dubbel als we niet begrijpen dat dit de letterlijke vertaling is van ‘hotdog’.

Onder:het openluchtrestaurant

 

Niet alleen is het warm, ook de luchtvochtigheid is hoog als we verder fietsen naar Levisa. Het is een mooie route met een paar pittige stijgingen. De streekbus naar Amsterdam komt ons tegemoet. In Levisa kopen we voor 1 peso (5 eurocent) een groot glas vers geperst suikerrietsap. Dan fietsen we richting de kust naar Nicaro. Dokter Alex heeft gisteren voor ons gebeld naar Hotel Miramar. Daar kunnen we voor 35 cuc overnachten met uitzicht op zee.

Hoe dichter we bij Nicaro komen, hoe troostelozer de omgeving. Het blijkt een industriedorpje te zijn dat wordt gedomineerd door een nikkelfabriek. Gele en rode rook walmt uit de schoorstenen en een dikke laag stof is op de grauwe flatgebouwen neergeslagen. We vinden het hotel maar zijn niet welkom. De dames bij de receptie houden vol dat alleen mensen van de fabriek hier kunnen overnachten. Ja, ze hebben met Alex gesproken, maar hij heeft ons verkeerd voorgelicht. Alle reserveringen lopen via de directie van de fabriek. De dames suggereren dat er langs de weg naar Moa nog een campismo met hutjes ligt. Omdat we geen zin hebben om op de gok nog eens 14 kilometer te gaan fietsen proberen we de fabrieksdirecteur te spreken. Die is er niet, en de verantwoordelijke voor het hotel durft niet zelf in ons voordeel te beslissen. Ze adviseert ons naar Cayo Saetia te gaan, een natuurpark waar uitheemse dieren als zebra’s, struisvogels en antilopen leven. Het zijn dieren die de partijbonzen ooit uit Afrika lieten overkomen om op te jagen. Nu leven ze hier in het wild en wordt er sporadisch op ze gejaagd door toeristen.

Ook Cayo Saetia is ons op dit moment te ver, bovendien kost een hotel daar minimaal 50 cuc.
We fietsen terug naar Levisa. Daar brengt een fietstaxi-man ons naar een huis waar we kunnen overnachten. De fietsen gaan achterom een schuurtje in en twee oudjes nodigen ons uit in een schommelstoel plaats te nemen. De taximan zit er ook bij en de sfeer is stroef. De onderhandelingen vlotten niet. Later blijkt waarom. Dezelfde man heeft al eerder toeristen gebracht maar is er toen met het geld vandoor gegaan.

We geven de taximan een fooi en bedanken hem. Als hij weg is slaat de sfeer totaal om. De oudjes glimlachen, er komt bier op tafel en even later een eenvoudige maaltijd. Zowel de kamer als het eten zijn sober, maar we zijn allang blij onderdak te hebben. Als we ’s avonds nog even de deur uit willen zegt gastvrouw Maria licht paniekerig dat dat niet gaat. De politie zal ons oppakken. We begrijpen het al. De politie zal denken ‘waar slapen die toeristen’ en Maria oppakken, want haar casa is illegaal.
Misschien is dat wel de reden dat ze ons de volgende ochtend om vijf uur wakker maakt. Dat is wat vroeg. Koffie om zes uur was de afspraak. We krijgen wat bananen mee als ontbijt en fietsen in het donker de weg naar Moa op.
 
Maria, 's ochtends om halfzes

Levisa - Moa

82 kilometer

Het is weer flink stijgen. Na tien kilometer gaan we een stofwegje op naar het campismo waar het hotel gisteren naar verwees. Mogelijk hebben ze hier ontbijt. Er is niets te eten en we krijgen ook te horen dat de vergunning om aan niet-Cubanen te verhuren is ingetrokken. Je kunt er dus niet overnachten.
We trappen verder richting Moa. Zwaar vrachtverkeer dendert voorbij, ook de bekende antieke vrachtwagens die zijn ingericht voor personentransport. Alleen bovenin zit een luchtspleet waardoor de associatie met veetransport voor de hand ligt.

Inclusief alle stops doen we bijna vier uur over de 42 kilometer naar Sangua de Tánamo. Daar constateren we pap-in-de-benen en na een pizza als verlaat ontbijt laden we onze fietsen in een 54 jaar oude Toyota Landcruiser. Die brengt ons voor 10 cuc in vliegende vaart naar Moa.
Mmm. Dit lijkt wel vakantie!

 

Vlak voor de stad passeren we de bus naar Aerdenhout. In het centrum worden we direct aangeklampt door ‘vlotte’ jongens met een stoere zonnebril. Zij kunnen wel een casa voor ons regelen. Hoeft niet. Wij gaan naar Mira Flores, een staatshotel met zwembad en uitzicht op zee. Bij de receptie betalen we 35 cuc voor een kamer op de vierde verdieping, ontbijt inbegrepen.

Waar we de fietsen kwijt kunnen? ‘Zet maar op de kamer,’ klinkt het nuchter.

Moa – Baracoa

78 kilometer – zeven uur fietsen

Net buiten de stad, aan de Rio Moa, heeft zich de nikkel industrie geconcentreerd. Het is een uiterst vervuilende bedrijfstak. Hoe dichter bij de fabriek, hoe minder er groeit. Uit de schoorstenen walmt rook in giftige kleuren. Palmbomen hebben rode kruinen. Links van de weg ligt een enorme roodbruine vlakte waarop geen vegetatie te bespeuren valt. Soms zien we de zee, al even rood. Rechts van ons een macaber landschap vol staketsels van afgestorven bomen in plassen water. Overal sist stoom uit leidingen die parallel aan de weg lopen. Machete mannen maaien onverstoorbaar de berm en werken keurig om het bord ‘Verboden te fotograferen’ heen.

Aanvankelijk is de weg goed geasfalteerd en vrij vlak. We hebben windkracht vier tegen. Hoe verder we van de industrie wegfietsen, hoe slechter het wegdek wordt. Er zijn gaten waar je een peuter in kunt baden. De kameraden hebben aan dit traject niet hun beste asfalt gespendeerd, en op een gegeven moment was de voorraad op. Het gehobbel kost me een gebroken spaak. Ook de lomas (hellingen) worden steeds steiler, soms gaat de fiets duwen sneller dan trappen in de lichtste versnelling.

Na zes uur laveren langs gaten en stenen roept een jongetje om een dollar, een teken dat we toeristengebied naderen. Op kilometerstand 58 slaan we links af naar Playa Magnana en rijden recht in het vangnet van een groepje jiniteros. Hun assortiment bevat een vismaaltijd op het strand of een kamertje in een huis vlak bij. Dat blijkt een hokje zonder deur waar we mogen overnachten voor 20 cuc. Het alternatief zou een kamer in het strandhotel zijn tegen het tarief van 84 cuc.

Onder de palmbomen bij het hotel eten we een bord spaghetti met uitzicht op zee en gaan dan naar het prachtige zandstrand om bij te komen van de tocht. Een vriendelijke venter verkoopt grapefruits en gesuikerde amandelen. We kletsen een poosje en even later komt er een jongen bij staan die zich voorstelt als Alex. Als we in de namiddag vertrekken voor de laatste etappe naar Baracoa duikt Alex ineens op. Hij heeft een fiets en volgt ons naar de stad. Bingo! we hebben weer een jinitero aan de broek. De komende twintig kilometer kunnen we broeden op een strategie om zijn bemoeienis te omzeilen.

Ondertussen passeren we prachtige kalkgrotten en de heerlijk geurende chocoladefabriek. Baracoa is dé stad van de cacao. Net voor de rivier Duaba ligt rechts de afslag naar Finca Duaba. Voor twee cuc krijg je daar een rondleiding door een tropisch bos waar ook cacao groeit. De gids legt uit hoe cacaobonen verwerkt worden tot cacao. Na afloop schenken ze een kop heerlijke warme chocolade. Je kunt trouwens ook heel lekker eten in het restaurant. Een bezoek waard!

Wanneer we in Baracoa arriveren is het al donker. Ik volg Alex naar een van de bekende casas, die is zoals te verwachten vol. Kristien zijn we ergens in de stad ‘kwijtgeraakt’. Ik verzeker Alex dat ze ons wel weet te vinden en dat hij wel kan gaan. We zoeken zelf wel onderdak. Maar nee, Alex begint over de Cubaanse gastvrijheid, hij kan ons echt niet alleen laten en wil iets regelen en bijvoorkeur ook alvast een restaurant voor ons reserveren.
Als Kristien de straat in komt en zegt dat ze een kamer heeft, is Alex ineens verdwenen, zonder afscheid te nemen.

We overnachten in de casa van Ramon die twee kamers verhuurt. Hij klaagt over de overheid die per 1 januari de maandelijkse afdracht van de casas heeft verhoogt van 140 tot 200 cuc per kamer. Dat zal het voor veel casas moeilijk maken te overleven, zelfs als er geen klanten zijn moeten ze dat bedrag betalen.
Baracoa is gezellig, maar wel klein. Dat merken we als het de volgende dag gaat regenen en de twee dagen daarna ook. We kunnen niet verder. De bergroute naar de kust wordt bij regen ontraden. De weg zou spekglad worden door gelekte olie. Bovendien hebben we geen regenkleding meegenomen, want januari valt buiten het regenseizoen...

 
 
Verschillende kunstenaars in Baracoa hebben de fiets als inspiratiebron gekozen

Baracoa heeft de hoogste fietsdichtheid van Cuba, althans volgens onze Trotter reisgids. Als het hard regent verplaatsen we ons per overdekte fietstaxi en struinen het stadje af. Bezoeken ateliers van kunstenaars, waarvan sommigen ook internationaal verkopen. Het Historisch Museum is gesloten om elektriciteit te besparen. ’s Avonds zijn er verschillende optredens. In het Casa de la Trova is de muziek nogal gezapig, gericht op toeristen die hier met groepen tegelijk binnenwandelen.

We ontmoeten Leo, een fietser uit Nederland. Hij is in Baracoa om de plek te zoeken waar hij in mei een fietsongeluk kreeg. Ondanks zijn helm raakte hij buiten bewustzijn. Nu wil hij de familie zien te vinden die hem van de weg heeft geraapt en naar het ziekenhuis gebracht. Leo is een ervaren fietser. Hij reist met slechts zeven kilo bagage. Daar zijn we jaloers op als het eindelijk opklaart en we de Sierra del Purial opzwoegen.

Baracoa – Imías

80 kilometer

Langs de weg bieden vrouwen halskettingen aan geregen van zaden en prachtig gekleurde slakkenhuizen van de endemische polymita picta. Ze hebben ook heerlijke kokos met sinaasappelhoning, verpakt in een puntzak van banaanblad.
We doen er drieëneenhalf uur over om bij Alto de Cotillia te komen, het hoogste punt op dit traject (900 meter). Het peso tentje op de top verkoopt koffie en ‘bombom’, pure chocolade uit Baracoa. Lekker en goed voor de energie.

De afdaling over de rustige en goed onderhouden weg is een verademing.
Er zit een gevaarlijk steil stuk in, maar het kost ons nog maar weinig energie om Playa Cajobabo te bereiken, een plaatsje vol mangobomen. We slaan linksaf het dorp in. Na een kleine kilometer ligt een campismo pal aan zee.
Ook hier weer het bekende staaltje bureaucratische ongastvrijheid. De tientallen huisjes mogen dan allemaal leeg staan, overnachten is slechts aan Cubanen voorbehouden. Van de beheerder mogen we alleen even naar het kiezelstrand. Cuba wil wel toeristen, en vooral hun valuta, maar dan liefst gecontroleerd bij elkaar in toeristische enclaves op de eilanden.

Na een verfrissende duik in de oceaan gaan we lunchen bij ‘Paladar Jose’, naast de ingang van het campismo. We eten pulpo in de schaduw van een mangoboom, het is geen haut cuisine. Je kunt hier voor 10 cuc overnachten in een eenvoudig kamertje met tweepersoonsbed. De badkamer deel je met de familie. Het is aanlokkelijk om te blijven, maar toch willen we nog 25 kilometer verder fietsen omdat anders onze volgende etappe te lang wordt.
Over een vlakke kustweg met prachtig uitzicht op zee fietsen we naar Imías. Daar slaan we water in, en dat is maar goed ook. Later blijkt het de laatste mogelijkheid vóór Guantánamo waar je nog flessen water kunt kopen. In de namiddag arriveren we bij een campismo aan de baai van Sabanalamar.

Het complex bestaat uit mooie huisjes van twee verdiepingen die een luxe indruk maken. Bij de receptie bevestigt men dat je hier als toerist kunt overnachten, mits je een voucher hebt. Dat kost 4 cuc pp, inclusief ontbijt. Maar er zit een addertje onder het gras. Je kunt het voucher alleen kopen in Havana(!) of in Santiago de Cuba...
We leggen uit dat we over de bergen uit Baracoa komen gefietst, dat we afgepeigerd zijn en niet verder kunnen vandaag. Bovendien is het over een uur donker. Onze situatie oogst begrip bij de vier dames in de receptie, maar het is duidelijk dat zij niets zullen beslissen dat tegen de regels ingaat.
Dan komt de directeur aanrijden. Hij hoort ons verhaal aan en gaat in conclaaf met een medewerker. Ze houden ons lang in onzekerheid. Wij bedenken intussen opstandig dat we hoe dan ook niet verder zullen gaan. Gelukkig mogen we blijven, zei het tegen dubbel tarief.
Volgens de directeur is ook deze maatregel 1 januari ingegaan. Hij is er zelf niet gelukkig mee en heeft vorige week al een bus met vierentwintig Tsjechen weg moeten sturen. Voor ons fietsers knijpt hij een oogje dicht.

Twee dames gaan met emmers en een dweil onze kamer schoonmaken. Zo fraai als het er van buiten uitziet, zo sjofel is het vanbinnen. Een kale schimmelige kamer met drie stapelbedden. We moeten samen onder een eenpersoonslaken slapen en de douche is een afgezaagd pijpje in de muur waar koud water uitkomt.

Dit is een prachtige plek, met een wijds uitzicht over zee. Maar de rust wordt verstoort door luide Cubaanse ritmes die uit grote speakers over het kamp dreunen. Zouden Cubanen niet tegen stilte kunnen? We hebben nog geen andere gasten gezien, maar de man van de muziek zegt dat er nog vier gasten zijn en die verwachten dat er muziek klinkt voor het geval ze willen dansen.
Voor het diner hoef je niet naar dit campismo te komen. Voor het ontbijt ook niet, al is het wel leuk dat het op het terrasje voor de kamer wordt geserveerd. We zien hoe de enorme oranje bol van de zon in hoog tempo uit de zee oprijst. Er is geen wolkje aan de lucht. Het beloofd een warme dag te worden. We vertrekken zo snel mogelijk.

Sabanalamar – Guantánamo

80 kilometer

De temperatuur stijgt snel. Bij Playa Yateritas rijden we naar een groot restaurant aan de kust en bestellen koffie plus een fles water. Beiden zijn niet voorradig. Buiten lonken de zee en het strand, maar het is wel een beetje vroeg om nu al te stoppen. We fietsen het binnenland in door een zinderend warm en weinig gevarieerd landschap met enkele steile hellingen. Op het hoogste punt dreigt een groot bord met een gevaarlijke afdaling. Het zal wel op auto’s met slechte remmen gericht zijn, want voor ons is het een verademing. Met een vaartje van ruim vijftig kilometer per uur zoeven we over het perfecte asfalt omlaag richting de baai van Guantánamo.

 

In een gehucht op tien kilometer afstand van de beruchte Amerikaanse martelbasis vinden we voor de lunch onderdak in de koelte van een simpel restaurantje. De entree is tijdelijk via de keuken want het slot van de deur is kapot. Drie mannen zijn een uur bezig de deur open te krijgen terwijl wij er pauzeren met een lunch van platte oliebollen en bier.

Het gebied om de baai wemelt van de militairen. Je mag er niet fotograferen. Formeel hebben de Amerikanen de basis in 1934 voor negenennegentig jaar gehuurd. Maar het is natuurlijk onbegrijpelijk dat de Castro’s de boel niet nationaliseren en de Amerikanen het land uit zetten. Cubanen doen een beetje lacherig over ‘Gitmo bay’. Ze weten er niet goed raad mee. Sommigen bevelen het aan als toeristische attractie. Je kunt er overnachten in een hotel waar verrekijkers op het dak staan om de basis te beloeren. Erg leuk! Je vraagt je af of ze eigenlijk wel weten wat zich daar afspeelt?

Vanaf de baai is het nog zo’n dertig vlakke kilometers naar Guantánamo. In het gelijknamige staatshotel nemen we voor 20 cuc een ruime kamer met ontbijt. We worden welkom geheten door de pr-dame en de fietsen gaan in een bezemkast achter de receptie. Er is een groot zwembad en een gezellige overdekte bar, die tevens dienst doet als openbaar atelier voor Donatien, een zeer productieve kunstenaar. Hij knutselt aan kartonnen objecten en tekent en schildert.

De ontberingen van ons 80 kilometer lange fietstochtje zijn op slag vergeten. Op het enquêteformulier van de pr-mevrouw komen dan ook veel plussen. Behalve voor de lift, want die werkt niet, en voor het restaurant want het diner is ronduit saai en smaakloos.
De volgende dag schuiven we aan bij het bureau van Info Tur en reserveren alvast een busticket van Santiago naar Havana. Het is pas over een paar dagen, maar het geeft ons de ruimte om wat langer te blijven want Guantánamo blijkt een leuk stadje met een eigen sfeer.

 
 
Zowel in de casa als in de paladar gaan de fietsen mee naar binnen

We verkassen naar een casa in het centrum en eten in een paladar (privé eethuis) dat gerund wordt door twee oudere zussen. We zitten nog maar net als er een geüniformeerde man binnenkomt. Hij herinnert de dames er aan dat ze straks worden verwacht op een propagandabijeenkomst. Eén keer per maand moeten ze verplicht naar de revolutionaire kerk en zich een urenlange partijtoespraak laten welgevallen.
Guantánamo bevalt ons wel. Grappig om te zien hoe hip de jeugd is en ’s avonds heupwiegen er zowaar een paar travestieten uitdagend door de straten.

Volgens sommige propagandaborden is de vrouw het meest vooraanstaande van de revolutie. Maar bij de fruitstalletjes kun je beter man zijn. Er is een vrouwen- en een mannenrij en het laat zich raden wie het kortst hoeft te wachten.
De stad is vlak en er zijn dus veel fietsenmakers. We zien een stalen ros van het merk 'Forever Bicycle' te koop voor omgerekend veertig euro. Ook Cubanen zijn alert op hun fiets. ’s Avonds tillen een paar mannen omstandig een driewielfietstaxi een huis binnen.

Guantánamo – Santiago de Cuba

88 kilometer

We ontbijten om zes uur, sjouwen onze fietsen van de bovenverdieping naar de straat en zoeken naar de uitvalsweg om de stad te verlaten. Het eerste deel van het traject gaat over een vierbaans snelweg. Je hebt er weinig uitzicht, maar de bomen langs de weg geven schaduw. Mannen met machetes snoeien de struiken in de middenberm. Er is nauwelijks verkeer. Bij Rio Frio houdt de autoweg op en buigt naar links het binnenland in. Wij gaan rechtdoor en volgen de snelweg in aanleg. De meeste stukken zijn al geasfalteerd. Het uitzicht is nu mooi. Tegenwind lijkt het lot van de fietser op Cuba, dit keer windkracht drie. Gelukkig komen er wolken opzetten die de zon temperen.

Het is nog even stijgen naar Alto Songo. Bij een restaurant zit een heel varken op de gril gespiest. Voor ons vegetariërs rest alleen de bekende pizza als lunch, en die is er ronduit slecht.
Tot aan de snelweg naar Santiago is het een prachtige route met oranje bloeiende bomen en uitgestrekte suikerrietvelden. De laatste twaalf kilometer over de snelweg is het relatief druk. Vooral walmende vrachtwagens, een mondkapje zou niet gek zijn. De weg loopt vals plat af naar de kust, dus in ons voordeel. Vlak buiten de stad komen we de bus naar Haarlem NS tegen, kennelijk mogen we Nederland nog steeds niet vergeten!
Met in totaal 794 kilometer op de teller beëindigen we onze trap trip in de muzikaalste stad van Cuba.

© Matthijs Blonk / januari 2011
Foto's: Kristien van den Oever en Matthijs Blonk
Top



> Terug naar Journalistiek