JOURNALISTIEK # Reisverhaal
Madagaskar Reizen per taxi-brousse
Verschenen in Ontdek Afrika nr. 4, december - 2006

foto's © Matthijs Blonk

Ten zuidoosten van het Afrikaanse continent ligt Madagaskar, het op vier na grootste eiland ter wereld met onuitspreekbare plaatsnamen als Manjakandriana of Antananarivo, de hoofdstad.

Madagaskar wordt nog maar relatief kort door mensen bewoond. Ruim 1500 jaar geleden arriveerden de eerste immigranten uit Indonesië, in latere eeuwen voegden zich daar nog Afrikanen en Arabieren bij. Het eiland heeft, mede door de afwezigheid van de mens, een unieke natuur kunnen ontwikkelen met een enorme soortenrijkdom.

Een groot deel van de fora en fauna is endemisch en komt dus nergens anders ter wereld voor. Het meest bekend zijn de lemuren, primaten verwant aan de apen, die konden overleven omdat op Madagaskar geen grote roofdieren of giftige slangen voorkomen. Nog vorig jaar werd een nieuwe soort ontdekt, de muislemuur, die in de palm van de hand past.

De komst van de mens is een zware belasting voor de natuur gebleken. Eén van de meest actuele problemen is de grootschalige ontbossing, met als gevolg erosie. In een paar eeuwen tijd is tachtig procent van Madagaskar’s regenwoud gekapt. Astronauten spreken van het bloedende eiland, omdat vanuit de ruimte goed is te zien hoe na hevige regenval de vruchtbare rode aarde in de oceaan stroomt. Toch valt er nog veel van de prachtige natuur te genieten.

Pousse-pousse trekker

Pousse Pousse
Zweetdruppels parelen op de zwarte schouderbladen van de pousse pousse trekker. Het Aziatische deel van de bevolking introduceerde niet alleen de rijstbouw en de zeboe, een bultrugkoe, maar ook de loopriksja, hier pousse pousse geheten. Het wemelt er van, en ze worden ingezet voor allerhande taxidiensten zoals het naar school brengen van kinderen.

Wij moeten enige schroom overwinnen om in te stappen. Het voelt ongemakkelijk om iemand zo direkt fysiek voor je te laten zwoegen, maar we sussen ons geweten door te bedenken dat het een stille en milieuvriendelijke wijze van vervoer is.
Om halftien in de ochtend is het al heel warm. Dat weerhoudt de man er niet van om in looppas op zijn blote voeten door de straten te draven. Vandaag reizen we naar Itafy, een klein dorp aan de zuidwestkust.

Aan de rand van Toliara, waar zich het transport voor de lange afstand verzamelt, staat een rij vierwiel aangedreven trucks klaar voor vertrek. Elke laadbak zit vol met passagiers en het dak is afgeladen met goederen en bagage. Deze camion-brousse onderhouden lange afstanddiensten over de slechte onverharde wegen, die na een regenbui in een onbegaanbare modderpoel veranderen. Ons tripje zal hooguit twee uur duren, dus kunnen we volstaan met een gewone taxi-brousse; een gammele pick-up die pas vertrekt als alle plaatsen verkocht zijn. De radiator wordt bijgevuld en de bijrijder komt met een opgeladen accu aansjouwen om de motor te starten. Op de valreep krijgen we nog een pakketje post mee.

Huisjes van gevlochten riet

Eenmaal op weg komen we in een kaal landschap terecht, waarover een warme woestijnwind jaagt. Af en toe passeren we een gehucht met riet gevlochten huisjes. Bij een brug over een vrijwel drooggevallen rivier, die fungeert als bad voor een nabijgelegen dorp, staat een politieagent. Hij wil een controle uitvoeren, maar nadat de bijrijder hem 2000 ariary (1 euro) smeergeld heeft toegestopt plus een slof Good Look, de lokale sigaret, gebaart hij dat we verder kunnen.

Er is weinig verkeer onderweg. Soms zien we een houtskoolkaravaan; enkele door zeboes getrokken houten karren, vol met zakken houtskool. Je vraagt je af waar ze in deze schrale savanne vol boomcactussen nog hout vandaan halen. Vanachter het vliegtuigraampje hadden we gezien hoe ook het woud, dat het midden van Madagaskar bedekt, op veel plaatsen is veranderd in een schurftig landschap met kale rode plekken als gevolg van houtkap. Overal stegen dikke kolommen rook op van de velden die werden kaalgebrand, of van bos waar houtskoolproducenten boomstammen lieten smeulen.

Ook hier langs de weg passeren we een stuk brandend land. Grote roofvogels zitten rustig te wachten op reptielen en muizen, prooien die opgejaagd door het vuur vanzelf tevoorschijn komen.

Blank = beautiful Blank is Beautiful

Blank is beautiful
Aan een prachtig palmenstrand in Ifaty huren we een rieten huisje en met een piroque laten we ons naar de riffen varen om te snorkelen. Deze ranke bootjes zijn niet meer dan een holle boomstam met een groot driehoekig zeil. Ze halen onwaarschijnlijk hoge snelheden en even later binden we onze vinnen onder en zwemmen neus aan neus met allerlei kleurrijke vissen in het lauwe oceaanwater. Het koraal heeft zijn beste tijd gehad, het is dood en kleurloos.

Tegen de avond, als de temperatuur onder de dertig graden is gezakt, lopen we via het strand naar het dorp. Ook hier staan kleine huisjes van gevlochten riet, dat goed ventileert. De mensen leven buiten. Koken, wassen; het gebeurt allemaal op het erf rond het huis. Een vrouw heeft zich ingesmeerd met een lichtbruin papje van geraspte baobabbast, dat wordt vermengd met water. Gedurende vijf dagen brengt ze de crème op haar gezicht aan, en dan is haar huid iets gebleekt. Blank is op Madagaskar het schoonheidsideaal.

Bij een schooltje kletsen we met de hoofdonderwijzer. Er zitten dertig kinderen op zijn school. Samen met zijn vrouw geeft hij privé onderwijs. Dat kost de ouders 3000 ariary (anderhalve euro) per maand. Het is al donker als we bij een restaurantje neerstrijken. Op de kaart staan lekkernijen uit de zee: tonijn, zeeëgel en lagoustine. Onder het genot van een fles bier wachten we op de bestelling.

Er zitten twee blanke mannen op het terras. Vier meiden van rond de vijftien komen giechelend naar hun tafeltje. Een van de mannen, een zestiger, vraagt de meisjes zich om beurten om te draaien. Hij kijkt keurend naar hun achterwerk en knijpt ze ongegeneerd in hun borsten. De meiden lachen er om en blijven rond het tafeltje fladderen. Gaandeweg loopt het restaurantje vol en ineens valt op dat de blanke toeristen allemaal oudere mannen zijn, veelal in gezelschap van een jonge lokale schoonheid.

Affiche in Ifaty

Ambalavao
We verlaten het droge kustgebied. De bergrit in een afgeladen taxi-brousse is levensgevaarlijk. Het busje lijkt een mobiele disco en om benzine te sparen neemt de chauffeur, naar lokaal gebruik, de bergpassen omlaag in zijn vrij. We komen in de stromende regen aan in Ambalavao. Met de bonkende bassen nog in het gehoor en de geur van verbrande remmen in de neus stappen we in de rode blubber. De regen heeft de onverharde straten in een modderpoel veranderd. Ons hotel bij de centrale markt heeft een prachtig uitzicht over de omliggende bergen. De toppen van zo’n 2500 meter zijn gehuld in zwarte onweerswolken, waar de bliksem doorheen schiet.

’s Ochtends is de plaatselijke markt vol in bedrijf. De kooplui zijn voornamelijk vrouwen in kleurige kleding met handeltjes in groente, gedroogde vis en peulvruchten. Ze dragen rieten hoedjes tegen de zon of zitten onder een paraplu die hier multifunctioneel is. Het is verbazingwekkend dat ze soms maar een enkele mango of een paar bosjes verse ui te koop hebben. De meesten hebben geen kraam en hun waar ligt uitgestald op een kleedje. Deze kleinhandel zien we overal op het eiland terug. Mensen verkopen pruimen per vier, doppinda’s per vijf of olie per borrelglas.

De groene omgeving leent zich perfect voor een wandeltocht. Overal langs de velden lopen kleine paden die van dorp tot dorp voeren. Er zijn rijstterrassen in een beekbedding, zoals overal op het eiland waar water stroomt. We komen langs huizen waar kinderen in huilen uitbarsten en wegrennen omdat ze nog nooit een vazah (blanke) hebben gezien.

In de namiddag keren we terug naar Ambalavao. Het centrum barst van de piepkleine winkeltjes. Aan alle kanten schettert filmgeluid uit videobioscoopjes. Hier kun je een film bekijken op een televisietoestel. Dat zijn meestal Kungfu-films, een sport die veel ‘Mallagassies’ beoefenen. Langs de weg verkopen vrouwen zakken houtskool, terwijl mannen met hun kleurige pousse pousse door de straten rennen.

Tegen zeven uur, als de schemering invalt, wordt het rustiger. ’s Avonds is er vrijwel niemand meer op straat. In een bierhok drinken we nog wat. De meeste klanten bestellen rum, de nationale drank die van suikerriet wordt gestookt. De rum wordt vaak op smaak gebracht met verse gember of vruchten. Dan stopt om negen uur ook het nachtleven, het café gaat dicht. Buiten is het pikkedonker, er is geen straatverlichting.

Manden lychees

Sahambavy
Op het busstation van Fianarantsoa verdringen groepjes mensen zich om goktafels die in de openlucht tussen de bussen staan. Ze spelen een soort roulette. Je kunt geld inleggen op een nummer en vervolgens geeft de uitbater een slinger aan een fietswiel met cijfers. De mensen hebben alle tijd, want wachten is deel van het reizen. Wie intussen even wil bellen kan terecht bij klaptafeltjes met mobiele telefoons.

We kopen kaartjes voor het enige spoortraject in Madagaskar dat nog operationeel is. De bestemming is Sahambavy, een plaatsje dat beroemd is om zijn thee. De trein moet eerst nog gelost worden. De wagons staan vol met manden lychees, dat zijn kleine pokdalige vruchtjes die overal in trossen aan de boom hangen. De overheid stimuleert de bevolking een zo groot mogelijke lychee-oogst binnen te halen. Op de wereldmarkt wordt gezocht naar nieuwe afzetmogelijkheden en dit seizoen hoopt Madagaskar 25 000 ton van het fruit te exporteren.

De trein heeft maar twee passagiersrijtuigen, de rest bestaat uit goederenwagons die eveneens vol passagiers zitten. In een rustig tempo boemelen we langs dorpjes door het heuvelachtige landschap dat een aantal keren door een rivier wordt doorsneden. Langs het spoor staan grote stompe piramides, een soort mini maya-tempels. Het zijn steenovens opgebouwd uit briketten van klei, waaronder een groot vuur wordt gestookt om ze te bakken.

Sahambavy ligt aan een meer dat omringt wordt door eucalyptusbomen en rijstvelden. Daarbuiten glooien de met theestruiken beplante heuvels, een onafzienbare diepgroene vlakte waar de nevels van laaghangende wolken traag overheen drijven. Groepen arbeiders, met rieten manden op hun rug, plukken de jonge blaadjes. Op een heuveltop zijn een paar mannen bezig om de laatste eucalyptusbomen te rooien en het vrijgekomen perceel klaar te maken voor de verbouw van maniok.

In het dal ploegen boeren met zeboes de rijstvelden. Daarna planten ze de jonge rijstscheuten, strak in het gelid langs een lijntje. De plantjes worden eerst gekweekt op een klein veldje en later uitgezet of gebundeld voor de verkoop. Er kan zeker twee keer per jaar geoogst worden en dat is hard nodig, want rijst is voor de bevolking het hoofdvoedsel én een belangrijk exportproduct.

Omdat de trein maar één keer per dag rijdt nemen we een taxi-brousse terug. Die vervoert niet alleen passagiers, hij pikt ook de melkbussen op van boeren die hun zeboe gemolken hebben. De beesten geven zo’n twaalf liter per dag. Door de gaten in de weg is het nog een hele kunst alle melk ook in de stad te krijgen. Het is bijna donker als we arriveren. In de straten zie je de houtskool gloeien waar de vrouwen op koken die met hun kinderen onder een paar lappen op straat leven. Het smoezelige kroost wordt op ons afgestuurd en begint een hardnekkige bedelvoorstelling met een doorzichtig repertoire van zeuren, huilen en slijmen.

Theepluk

Île Sainte Marie
We willen naar Île Sainte Marie, een eiland voor de oostkust. Op het vliegveld zien we monteurs sleutelen aan een klein vliegtuig, iets later worden we naar dat toestel gebracht.

Het is een Twin Otter met twintig zitplaatsen. We zijn de enige passagiers. De purser ontvangt ons en twee piloten zitten al klaar in de cockpit. Even later hangen we in de lucht en volgen de kustlijn naar het noorden. De purser deelt kranten uit, ook aan de piloten. Na weken reizen in overvolle busjes voelt dit ‘privévliegtuig’ als een ongekende luxe.

Op het vliegveld van Île Sainte Marie worden we opgewacht door een horde ronselaars die accommodaties aanbieden. We maken een keuze en gaan met een man mee. Hij pompt eerst de voorband van zijn auto op met een fietspomp. Vlak bij de hoofdplaats Ambodifototra betrekken we een huisje pal aan zee. Je kunt de rijpe mango’s zo uit de boom plukken en soms ploft er een kokosnoot uit een van de palmen op het strand. Met een gehuurde motor verkennen we het eiland. Slechts een tiental kilometers van het wegennet is geasfalteerd. Voor de rest is het crossen over zandwegen vol gaten.

Île Sainte Marie is het einde van onze reis. Op een pier in de mangrove laten we onder de sterrenhemel onze laatste vismaaltijd serveren. In het ondiepe zeewater naast de pier loopt een visser met een petroleumtoorts en een schepnet crevettes te verzamelen. Verser kan het niet.

© Matthijs Blonk / Ontdek Afrika / december - 2006

  Top
Terug naar Journalistiek