SLAVIN
Mende Nazer & Damien Lewis
Forum, Amsterdam, 2003
272 Pag. |
|
Inheemsen
slachtoffer van Soedanese burgeroorlog
door Matthijs Blonk |
De
Soedanese vice-president Ali Osman Taha en rebellenleider
John Garang van de christelijke militie SPLA onderhandelden
begin december 2003 in Kenia over de laatste obstakels
die een vredesverdrag in de weg staan. Dat verdrag moet
een einde maken aan de burgeroorlog die Soedan al ruim
twintig jaar in zijn greep houdt. Het conflict heeft
intussen twee miljoen mensen het leven gekost en veroorzaakt
veel slachtoffers onder de inheemse bevolking. Er worden
nog altijd mensen gevangen genomen en als slaaf verkocht.
Het
onlangs verschenen boek SLAVIN gaat over de gevolgen die
de oorlog voor een individu kan hebben. Mende Nazer is
begin twintig als ze na tien jaar slavernij ontsnapt. Haar
relaas is exemplarisch voor dat van duizenden slaven in
Soedan. De Karko, haar stam, wonen in het Nuba-gebergte,
650 kilometer zuidelijk van Khartoem. De eerste elf jaar
van haar leven verlopen onbezorgd.
Een
ingrijpend moment is haar besnijdenis, die volgens haar
ouders geen pijn zou doen. Voor het eerst vertonen zich
scheurtjes in haar vertrouwen in de medemens. Een jaar
later wordt haar dorp aangevallen door Arabische milities.
Hutten gaan in vlammen op en mensen worden vermoord. De
aanvallers nemen een groep kinderen mee naar de naburige
stad Dilling. Mende wordt onderweg verkracht en na een
nacht in een legerkamp met een paar andere kinderen op
transport naar Khartoem gezet.
Een
handelaar verkoopt haar als slavin aan een bemiddelde Arabische
familie. Ze wordt aangesproken met yebit (meisje
dat geen naam waard is) en doet zeven jaar het volledige
huishouden. Als beloning ontvangt ze slechts scheldkanonnades
of wordt ze geslagen. Als haar meesteres Mende cadeau geeft
aan een zus in Londen vervliegt alle hoop haar familie
ooit nog terug te zien.
Hoewel
Mende in Engeland uiteindelijk zal weten te ontsnappen,
ziet ze voor haar vertrek uit Khartoem nog hoe een nieuw
Nuba-slaafje bij de familie wordt afgeleverd. De geschiedenis
herhaalt zich.
De Soedanese overheid doet het slavernijprobleem af als een
uitwas van stammenconflicten. In werkelijkheid is er sprake
van een geolied handelsnetwerk dat reageert op vraag en aanbod.
De gevangenen worden voor ongeveer 130 euro verkocht als
huisslaaf, veehoeder of seksslavin.
In
Zuid-Soedan hebben de Dinka lange tijd ernstig geleden
onder aanvallen op hun dorpen, die gepaard gingen met slavenrazzias.
Dit soort gewelddadigheden zijn al decennia aan de orde
van de dag en worden geïnitieerd
door het fundamentalistische moslimbewind dat de milities
bewapent met AK 47-machinegeweren. Ze voeren oorlog tegen
de christelijke en animistische zwarte volken in het zuiden.
Een
belangrijke motor in het conflict is de zeggenschap over
de plaatselijke oliebronnen die de overheid sinds 1999 met
hulp van buitenlandse oliemaatschappijen exploiteert. De
opbrengst van jaarlijks 500 miljoen euro vloeit rechtstreeks
in de kas van het regime, dat er modern wapentuig van koopt.
Eind november bracht Human Rights Watch een rapport uit waarin
het de oliemaatschappijen beticht van medeplichtigheid aan
schending van de mensenrechten. De maatschappijen staan het
regime bijvoorbeeld toe gebruik te maken van hun vliegvelden
voor militaire acties tegen de bevolking.
Nadat de regering en de rebellen in 2002 een principe-akkoord
sloten, is de controle van het zuiden voor zes jaar overdragen
aan de troepen van de SPLA. Met het vertrek van de regeringsleger
verplaatste de oorlog zich naar het noordwesten. Daar voltrekt
zich een snel escalerende humanitaire ramp.
In
Darfur, het leefgebied van ondermeer de Fur, jagen nomadische
herders gesteund door Arabische milities de overwegend
islamitische boerenbevolking van hun grond. Alleen al in
noord-Darfur zijn de laatste maanden zeker 200 dorpen platgebrand.
Duizenden mensen zijn gedood of gestorven door honger en
ziekte. Daardoor zijn sinds maart 2003 al 670.000 mensen
op de vlucht geslagen. Dit aantal komt bovenop de 70.000
mensen die bij een eerdere aanvalsgolf naar het aangrenzende
Tsjaad zijn uitgeweken.
|
Lost
Boys of Sudan
Megan Mylan, Jon Shenk, Kenia/VS 2003, 87 min.
|
Peter
verzamelt winkelwagentjes
Foto IDFA |
Peter,
een
Dinka-jongen uit de film The Lost Boys of Sudan, een
van de genomineerde documentaires op het IDFA-festival afgelopen
november. Eind jaren 80 wisten zon 20.000 verweesde
Dinka-jongens te ontkomen naar VN vluchtelingenkampen in Kenia,
waar ze de lost boys werden genoemd. Enkele van hen
krijgen de kans een nieuw leven op te bouwen in de VS. De
aanvankelijke opwinding over het comfort en de overvloed verdwijnt
al snel als ze worden geconfronteerd met de schaduwkanten
van het beloofde land. Geen geld om de huur te betalen, ambities
die stuklopen op competitiestrijd, de taalbarrière,
eenzaamheid en discriminatie. De jongens worstelen met de
vraag waar je beter af bent. In het koele Amerika met zijn
moeilijk bereikbare materiële overdaad, of in het arme
vluchtelingenkamp omringt door de warmte van lotgenoten en
de zon.
©
Matthijs Blonk/Indigo |