JOURNALISTIEK # Boekbespreking
Inheemsen slachtoffer van Soedanese burgeroorlog
Boek- en filmbespreking plus actueel nieuws uit Soedan
Verschenen in Indigo
Nummer 1, 2004

SLAVIN
Mende Nazer & Damien Lewis
Forum, Amsterdam, 2003
272 Pag.

Inheemsen slachtoffer van Soedanese burgeroorlog
door Matthijs Blonk

De Soedanese vice-president Ali Osman Taha en rebellenleider John Garang van de christelijke militie SPLA onderhandelden begin december 2003 in Kenia over de laatste obstakels die een vredesverdrag in de weg staan. Dat verdrag moet een einde maken aan de burgeroorlog die Soedan al ruim twintig jaar in zijn greep houdt. Het conflict heeft intussen twee miljoen mensen het leven gekost en veroorzaakt veel slachtoffers onder de inheemse bevolking. Er worden nog altijd mensen gevangen genomen en als slaaf verkocht.

Het onlangs verschenen boek SLAVIN gaat over de gevolgen die de oorlog voor een individu kan hebben. Mende Nazer is begin twintig als ze na tien jaar slavernij ontsnapt. Haar relaas is exemplarisch voor dat van duizenden slaven in Soedan. De Karko, haar stam, wonen in het Nuba-gebergte, 650 kilometer zuidelijk van Khartoem. De eerste elf jaar van haar leven verlopen onbezorgd.

Een ingrijpend moment is haar besnijdenis, die volgens haar ouders geen pijn zou doen. Voor het eerst vertonen zich scheurtjes in haar vertrouwen in de medemens. Een jaar later wordt haar dorp aangevallen door Arabische milities. Hutten gaan in vlammen op en mensen worden vermoord. De aanvallers nemen een groep kinderen mee naar de naburige stad Dilling. Mende wordt onderweg verkracht en na een nacht in een legerkamp met een paar andere kinderen op transport naar Khartoem gezet.

Een handelaar verkoopt haar als slavin aan een bemiddelde Arabische familie. Ze wordt aangesproken met ‘yebit’ (meisje dat geen naam waard is) en doet zeven jaar het volledige huishouden. Als beloning ontvangt ze slechts scheldkanonnades of wordt ze geslagen. Als haar meesteres Mende cadeau geeft aan een zus in Londen vervliegt alle hoop haar familie ooit nog terug te zien.

Hoewel Mende in Engeland uiteindelijk zal weten te ontsnappen, ziet ze voor haar vertrek uit Khartoem nog hoe een nieuw Nuba-slaafje bij de familie wordt afgeleverd. De geschiedenis herhaalt zich.

De Soedanese overheid doet het slavernijprobleem af als een uitwas van stammenconflicten. In werkelijkheid is er sprake van een geolied handelsnetwerk dat reageert op vraag en aanbod. De gevangenen worden voor ongeveer 130 euro verkocht als huisslaaf, veehoeder of seksslavin.

In Zuid-Soedan hebben de Dinka lange tijd ernstig geleden onder aanvallen op hun dorpen, die gepaard gingen met slavenrazzia’s. Dit soort gewelddadigheden zijn al decennia aan de orde van de dag en worden geïnitieerd door het fundamentalistische moslimbewind dat de milities bewapent met AK 47-machinegeweren. Ze voeren oorlog tegen de christelijke en animistische zwarte volken in het zuiden.

Een belangrijke motor in het conflict is de zeggenschap over de plaatselijke oliebronnen die de overheid sinds 1999 met hulp van buitenlandse oliemaatschappijen exploiteert. De opbrengst van jaarlijks 500 miljoen euro vloeit rechtstreeks in de kas van het regime, dat er modern wapentuig van koopt. Eind november bracht Human Rights Watch een rapport uit waarin het de oliemaatschappijen beticht van medeplichtigheid aan schending van de mensenrechten. De maatschappijen staan het regime bijvoorbeeld toe gebruik te maken van hun vliegvelden voor militaire acties tegen de bevolking.

Nadat de regering en de rebellen in 2002 een principe-akkoord sloten, is de controle van het zuiden voor zes jaar overdragen aan de troepen van de SPLA. Met het vertrek van de regeringsleger verplaatste de oorlog zich naar het noordwesten. Daar voltrekt zich een snel escalerende humanitaire ramp.

In Darfur, het leefgebied van ondermeer de Fur, jagen nomadische herders gesteund door Arabische milities de overwegend islamitische boerenbevolking van hun grond. Alleen al in noord-Darfur zijn de laatste maanden zeker 200 dorpen platgebrand. Duizenden mensen zijn gedood of gestorven door honger en ziekte. Daardoor zijn sinds maart 2003 al 670.000 mensen op de vlucht geslagen. Dit aantal komt bovenop de 70.000 mensen die bij een eerdere aanvalsgolf naar het aangrenzende Tsjaad zijn uitgeweken.

Lost Boys of Sudan
Megan Mylan, Jon Shenk, Kenia/VS 2003, 87 min.

 

Peter verzamelt winkelwagentjes
Foto IDFA


Peter, een Dinka-jongen uit de film The Lost Boys of Sudan, een van de genomineerde documentaires op het IDFA-festival afgelopen november. Eind jaren 80 wisten zo’n 20.000 verweesde Dinka-jongens te ontkomen naar VN vluchtelingenkampen in Kenia, waar ze de lost boys werden genoemd. Enkele van hen krijgen de kans een nieuw leven op te bouwen in de VS. De aanvankelijke opwinding over het comfort en de overvloed verdwijnt al snel als ze worden geconfronteerd met de schaduwkanten van het beloofde land. Geen geld om de huur te betalen, ambities die stuklopen op competitiestrijd, de taalbarrière, eenzaamheid en discriminatie. De jongens worstelen met de vraag waar je beter af bent. In het koele Amerika met zijn moeilijk bereikbare materiële overdaad, of in het arme vluchtelingenkamp omringt door de warmte van lotgenoten en de zon.

© Matthijs Blonk/Indigo

Gerelateerde onderwerpen:
> Zoutwaterslaven
Deportatie naar de Nieuwe Wereld
>
Slavernijverleden herdacht

Met eigen ogen, door Clark Accord en Nina Jurna, 2003
(boekbesprekening)

Top
Terug naar Journalistiek