JOURNALISTIEK # Artikel
Zoutwaterslaven; deportatie naar de Nieuwe Wereld  Over slavenhandel in West-Afrika.
Verschenen in Indigo
Nummer 3, 2003

Zoutwaterslaven
Deportatie naar de Nieuwe Wereld
door Matthijs Blonk

Na de verovering door Europeanen van gebiedsdelen overzee ontstond een toenemende vraag naar arbeidskrachten. Vanwege het tropische klimaat waren Europeanen zelf ongeschikt voor het zware werk op de plantages van het Amerikaanse continent. Ook de lokale indianen waren niet geschikt, of niet bereid tot het zware werk. De oplossing voor dit probleem werd gevonden in de import van sterke jonge arbeidskrachten uit West-Afrika.

Op de Goudkust, Ivoorkust en de Slavenkust kochten de Europeanen goud, ivoor en mensen. Ze betaalden met producten uit Europa, waaronder geweren, die weer gebruikt konden worden in de oorlogen en de jacht op mensen. De onfortuinlijken die als slaaf werden verkocht waren meestal krijgsgevangen uit onderlinge twisten van West-Afrikaanse inheemse volken als de Akan, Mandinka, Songhai, Bambara, Fetu, Yoruba en Ashanti.

Vooral dit laatste volk was een belangrijke handelspartner voor Nederland. Het Ashanti-koninkrijk zetelde in de huidige Ghanese stad Kumasi. Hun concurenten opereerden tussen de rivieren Volta en Niger, in het huidige Benin. Daar domineerden de koninkrijken van Dahomey en Oyo lange tijd de handel in het "zwarte ivoor".

Inheemse traditie
In het toenmalige West-Afrika was het gebruikelijk om krijgsgevangen als slaaf te verkopen. Maar de slaven hadden in Afrika een andere status dan hun lotgenoten overzee. Volgens de inheemse traditie was het bijvoorbeeld mogelijk dat een eigenaar een slavin trouwde, de kinderen erkende en ze allen als een volwaardig lid in de familie opnam. Rond 1500 ontstond de tendens om krijgsgevangen aan Europeanen te verkopen. De volken in het noorden, die door de Ashanti waren overwonnen, werden naar de kust gebracht waar de Europeanen hun bolwerken hadden. Nederland opereerde ruim tweehonderd jaar vooral vanuit het fort El Minia op de Goudkust, in het huidige Ghana, waar de West Indische Compagnie tot 1730 het handelsmonopolie bezat.

Op de rede lagen de schepen op hun lading te wachten. Het kon soms maanden duren voor een schip vol was. Al die tijd brachten de reeds gekochte slaven geketend aan boord door in slecht geventileerde ruimtes, te krap om rechtop te zitten. In een poging hun persoon te breken werd de mensen alles afgenomen, ze kregen een brandmerk en gingen naakt aan boord. Omdat de slaventransporten deel uitmaakten van de zogenaamde "driehoeksvaart", waren de schepen niet op het vervoer van mensen ingesteld.

De schepen vertrokken voor hun reis vanuit West-Europa met handelswaar naar West-Afrika. Daar werden de ruimen provisorisch ingericht voor het transport van de gevangenen. Na het lossen van de slaven in de Nieuwe Wereld namen de schepen plantageprodukten zoals suiker in en keerden terug naar Europa.

Tijdens de overtocht uit Afrika werden de mensen daarom praktisch als stukgoed behandeld en kregen nauwelijks meer ruimte dan een luchtreiziger heden ten dage, om maar te zwijgen over het verschil in comfort. Hun reis duurde echter beduidend langer. Als alles meezat waren ze twee maanden onderweg, maar het kon ook wel een half jaar duren. Per schip werden gemiddeld 500 mensen vervoerd, die het grootste deel van de reis geboeid doorbrachten.

Omdat het winstmotief een grote rol speelde, kregen de gevangenen slechts het hoogstnoodzakelijke te eten. 16 tot 17% van de mensen stierf onderweg aan ziektes als dysenterie, pokken, tbc of scheurbuik. Dat betekent dat ruim 80.000 mensen de overtocht niet hebben overleefd. Degenen die wel in leven bleven werden bij aankomst verkocht. Alles werd in het werk gesteld om hun identiteit verder te breken. Hun naam, cultuur en religie werd hen ontnomen. Ze kregen een tweede brandmerk, niet zelden ook op het gezicht.

Tussen 1630 en 1808 werd ruim een half miljoen Afrikanen gedwongen door Nederlanders naar een ander continent verhuisd. Aanvankelijk naar Brazilië, later ook naar Mexico, Venezuela en Colombia. Na de verovering van Suriname in 1667, werden daar 190.000 gevangenen naartoe verscheept. In totaal heeft er zo een landverhuizing van 12 miljoen Afrikanen naar de Nieuwe Wereld plaatsgevonden, waarvan de Nederlanden 5% voor hun rekening hebben genomen.

Slavernij in West-Afrika nu
Tegenwoordig denken we bij slavernij in de eerste plaats aan kinderen die gedwongen werken onder uitbuitende en mensonwaardige omstandigheden. Hun situatie verschilt weinig met die van de zoutwaterslaven 200 jaar geleden. In West-Afrika is kindslavernij aan de orde van de dag en het lot van duizenden kinderen. Zeker als je hun situatie toetst aan Artikel 32 van het VN verdrag inzake Rechten van het Kind (1989), dat handelt over de bescherming tegen economische uitbuiting.

Vorig jaar kwam bijvoorbeeld aan het licht dat bijna 50% van de cacaobonen die in de VS tot chocolade wordt verwerkt, afkomstig is van plantages in Ivoorkust, waar geoogst wordt door kindslaven uit Togo, Benin en Mali. Alleen al uit Mali zijn naar schatting 15.000 kinderen werkzaam op plantages in Ivoorkust. Ze zijn voor een paar euro door hun ouders aan handelaren verkocht, of gekidnapped en doorverkocht. De marktwaarde van een ontvoerd kind ligt rond de dertig euro. Er zijn gevallen bekend van jongens die vervolgens vijf jaar zonder enige vergoeding op een plantage werkten en lijfstraffen kregen als ze niet voldoende hun best deden. Ook voodoo-rituelen worden ingezet om kinderen tot werken te dwingen.

Er zijn diverse oorzaken voor het ontstaan van kindslavernij. Kinderen kunnen vogelvrij achterblijven als hun ouders overlijden ten gevolge van HIV/AIDS. Maar ook als de ouders nog leven zien ronselaars kans om met mooie beloften kinderen mee te krijgen. De uitzichtloze armoede dwingt veel ouders te zoeken naar onconventionele oplossingen. De ronselaars spelen hier op in en beloven de ouders dat hun kinderen een goede opleiding, betaald werk of een gedegen training krijgen. Maar in veel gevallen worden de kinderen direkt overgedragen aan anderen, die zich niet aan de beloften van de ronselaar gebonden achten.

Uitbuiting en slavernij
In de praktijk balanceren deze kinderen daarom voortdurend op de grens van uitbuiting en slavernij. Op het platteland van Togo worden ze al vanaf vierjarige leeftijd geronseld voor werk in de buurlanden. De kinderen maken deel uit van etnische groepen als de Ewé, Kabyé of Mina. Het komt voor dat kinderen met honderden tegelijk in een vrachtwagen illegaal naar het buitenland worden getransporteerd.

De transporten kunnen dagen in beslag nemen. De jongens komen onder meer terecht op katoenplantages in Benin of doen fabriekswerk in Ivoorkust. Meisjes worden gebruikt voor huishuidelijk werk of de verkoop van brood en groenten op een markt. Ook dragen jonge meisjes letterlijk zorg voor andermans kleine kinderen; ze sjouwen ze de hele dag mee in een doek op hun rug. Meisjes worden ook sexueel misbruikt, met alle risico’s van een HIV/AIDS besmetting.

Sommige kinderen worden uiteindelijk beloond met een transistorradio, of een oude fiets, waarmee ze mogen proberen naar huis terug te keren. Anderen komen na jaren werken berooid terug.

 

Keti Koti
De dag van de verbroken ketens

Slavernijmonument in het Amsterdamse Oosterpark
Foto Matthijs Blonk

Honderdveertig jaar geleden, op 1 juli 1863, klonken er in Paramaribo 21 kanonschoten. Dit was het signaal dat Nederland, na ruim twee eeuwen, de slaverij afschafte en dat de 33.621 slaven in Suriname en 11.654 in de Antillen nu vrij waren. De Nederlandse Regering tastte genereus in de buidel en betaalde een compensatie van 300 gulden per slaaf; echter niet aan de slaven, zoals je zou verwachten, maar aan de eigenaren die hun goedkope werkkrachten verloren. Tevens waren de slaven verplicht nog tien jaar in loondienst bij hun voormalig eigenaar te blijven werken.

De afschaffing van de slavernij is een heuglijk feit, dat het misschien zelfs verdient herdacht te worden in de vorm van een nationale feestdag: Keti Koti, de dag van de verbroken ketens. Een nationale vrije dag kan bijdragen aan de bewustwording van de eigen Nederlandse geschiedenis, waarin het slavernijverleden nogal onderbelicht is. Tot 1970 waren er nauwelijks historici die zich met het onderwerp bezighielden.

Waarom schafte Nederland de slavernij niet eerder af? In de Nederlanden zelf kwam slavernij al sinds de elfde eeuw niet meer voor. En ook de Engelsen (1834) en Fransen (1848) waren er tientallen jaren eerder mee. De handel in slaven was al vanaf 1808 verboden, al werd dat verbod nog op grote schaal ontdoken. Pas halverwege de 19e eeuw begonnen de argumenten van mensenrechtenaktivisten tegen de slavernij aan te slaan.

Nadat de slaven in vrijheid waren gesteld, dreigde in Suriname een tekort aan werkkrachten. Om in die leemte te voorzien schakelden de Nederlanders direkt over op contractarbeiders, mensen die uit India, en later ook van Java werden gehaald. Hen werd een betere toekomst voorgespiegeld en ze kwamen dan ook vrijwillig. Door de karige beloning was hun lot in de praktijk echter vergelijkbaar met het slavenbestaan, een situatie die nog tot in de jaren dertig van de vorige eeuw voortduurde.

La porte de non retour in Benin.
foto Matthijs Blonk

Een monument
Het heeft nog 139 jaar geduurd voor er in Nederland een monument ter herdenking van de slavernij werd opgericht. Er zijn talloze plannen geweest. Zoals het idee om in alle landen die bij de slavernij betrokken zijn geweest een zelfde beeld te plaatsen. Curaçao heeft zijn monument en ook in West-Afrika zijn plaatsen waar het slavernijverleden herdacht wordt. Met medewerking van lokale kunstenaars en steun van Unesco, is in Benin bij de plaast Ouidah aan de kust een grote symbolische poort geplaatst: La porte de non retour. Men kan die bereiken door in de brandende zon de slavenroute met een lengte van drie kilometer naar de zee te lopen

Deze poort van het vertrek wordt steeds vaker de poort van de terugkeer. In Benin, en vooral in de Ghaneese kuststreek, komen jaarlijks tienduizenden toeristen. Het zijn vooral Afro-Amerikanen, Jamaicanen en een groeiend aantal Surinamers uit Nederland, die op zoek zijn naar hun familiegeschiedenis.

© Matthijs Blonk/Indigo/2003

Gerelateerde onderwerpen:
> Slavernijverleden herdacht
Met eigen ogen, door Clark Accord en Nina Jurna, 2003

> Inheemsen slachtoffer van Soedanese burgeroorlog
Boek- en filmbespreking plus actueel nieuws uit Soedan

Top
Terug naar Journalistiek